Filmscenaristen hadden blijkbaar nooit een goed oog in de toekomst van de Amerikaanse grootstad Detroit. De realiteit bleek uiteindelijk straffer dan eender welke fictie (de stad wordt, door de voorbije crisis in de automobielsector, stilaan opgevreten door de prairie), maar dat het er slecht mee ging aflopen wisten ook scenarist Edward Neumeier en regisseur Paul Verhoeven al toen ze Robocop maakten.
Ze schetsten de stad als een soort vazalstaat van een megacorporatie (‘Omni Consumer Products’), waar misdaad welig tiert. Tot het leidende bedrijf besluit om robots in te zetten als straatflikken.
Het experiment eindigt zonder veel succes (een directeur wordt door het ding aan repen geknald tijdens een demonstratie in de vergaderzaal), maar dan besluit een jonge wetenschapper om de hersenen van een pas gedode flik (Peter Weller) te integreren in de stalen circuits van een robot.
Het is een nogal kindse premisse, maar belangrijker is wat Verhoeven – die anno 1987 pas de overstap naar de Verenigde Staten had gemaakt – uiteindelijk deed met dat materiaal.
Hij blies, dankzij het miljoenenbudget van de film, het shockgehalte dat hij ook al in zijn Nederlandse films stak huizenhoog op, maar introduceerde ook een element dat een vaste waarde zou blijven in zijn latere Hollywoodwerk: bijtende satire. En hij kruidde dat allemaal met stripverhaalachtige actie en rauwe slapstickhumor, eveneens elementen die je later nog terugzag in Total Recall, Starship Troopers en Hollow Man.
Het is ondertussen een verleden dat Verhoeven achter zich gelaten heeft. Vandaag is hij, terug in Nederland, bezig met een verfilming van Louis Couperus’ De Stille Kracht.
Zaterdag 16 juli, VT4, 22u45